Het pauperparadijs, een familiegeschiedenis, door Suzanna Jansen

Dit is een prachtig toegankelijk boek over de geschiedenis van de armen in Nederland, en met name over de armenkolonie in Veenhuizen. De tijdsspanne van het boek bedraagt ongeveer eind 18e eeuw tot de jaren veertig van de negentiende eeuw. Voordat Veenhuizen een gevangenisdorp werd, was het een plek waar landlopers en armen heen gestuurd werd om ‘heropgevoed’ te worden. Dit boek maakt heel erg duidelijk hoe er vroeger, en nu nog steeds, neergekeken wordt op armen, ook wel paupers genoemd. De analyse van Suzanna Jansen maakt duidelijk in welke omstandigheden paupers gedwongen werden te leven, wat weer belangrijk inzicht geeft in hun leven, en het waarom van hun omstandigheden.

De armen in Veenhuizen werden ondergebracht in iets dat het ‘derde gesticht’ wordt genoemd in het boek. Het derde gesticht was tegelijkertijd een woon- en werkplek. Ook waren er scholen aanwezig. Het idee achter de kolonie was dat de paupers uit de armoede konden komen door nuttig werk, scholing en een Godvruchtige omgeving (zonder alcohol en seks dus). Over het algemeen werden mannen en vrouwen in de kolonie dan ook gescheiden van elkaar. In veel gevallen werden de kinderen ook apart gehouden. Of de filosofie achter de kolonie nu wel of niet werkte, het wordt in ieder geval al snel duidelijk in het boek dat de kolonie permanent kampt met geldproblemen en de dreiging van sluiting. Dit zorgt ervoor dat de levensomstandigheden in de kolonie slecht zijn: er is te weinig eten en veel ziekte. Ook doet de manier van leven heel erg gevangenisachtig aan met veel vrijheidsbeperkingen en een strikt regime. Jansen merkt op in het boek dat veel mensen die na een aantal jaar de kolonie mogen verlaten om het in de echte wereld te proberen, onherroepelijk na een aantal jaar weer aankloppen aan de poort van de kolonie, omdat ze het niet zelfstandig kunnen redden.  Ook Cato en Teunis, Jansen haar voorouders hadden het een tijdje buiten de kolonie geprobeerd, voor ze noodgedwongen toch weer terug moesten. Er was een gebrek aan voldoende hulp en werk voor Cato en Teunis om zelfstandig buiten de kolonie het hoofd boven water te houden. Dit gaf mij als lezer veel om over na te denken aangaande hoe wij als Nederland met arme mensen omgingen.

Op deze manier stelt dit boek ook een interessante vraag over het verschil tussen mogelijk goede bedoelingen en de praktijk. De armenkolonie is gesticht door Johannes van den Bosch, die het als zijn persoonlijke missie zag om de paupers van Nederland te helpen. Zelf ben ik geneigd te geloven dat hij goede bedoelingen had, maar dat betekent niet meteen dat het bestaan van de strafkolonie louter gedragen werd door mensen met goede bedoelingen. De historische bronnen die Jansen aandraagt over de politieke discussies over de kolonie wijzen op desinteresse van de politiek. Ze willen graag het probleem van landloperij en paupers oplossen, maar lijken net zo tevreden te zijn paupers op te sluiten ver weg van de beschaving in een onherbergzaam stuk van Drenthe, dan het probleem daadwerkelijk op te lossen. De algemene filosofie was toentertijd dat arme mensen het vooral aan zichzelf te danken hadden, en dat ze inherent eigenschappen hadden die het hun onmogelijk maakten om van de armoede te ontsnappen. Paupers die het niet voor elkaar kregen uit de armoede te komen na hun verblijf in de kolonie, hadden het waarschijnlijk ook aan zichzelf te wijten.

Jansen omschrijft de geschiedenis van de armen in Nederland aan de hand van vijf generaties van haar familie, die allemaal of in de kolonie hebben gezeten, of op een andere manier afhankelijk zijn geweest van de armenzorg in Nederland. De generaties gaan van ongeveer 1800 tot 1960, en zijn op die manier en goede weergave van de ontwikkeling van de armenzorg in Nederland van de armenkolonie tot aan de uitkeringen in ongeveer de vorm die wij nu kennen. Dit boek speelt zich dan ook niet alleen in Veenhuizen af, maar ook deels in Amsterdam, waar Jansen haar familie ook gewoond heeft. Eerst heeft haar familie in de binnenstad gewoond, en later in Tuindorp, een wijk van Amsterdam, die oorspronkelijk gebouwd is om de arme mensen van Amsterdam een betere woonplek te bieden in een sfeer van strikte controle. De nadruk in het boek ligt wel op de armenkolonie in Veenhuizen, maar Jansen praat ook over uitkeringen in Amsterdam, afhankelijkheid van altruïsme van de armen en vroege vormen van sociale huisvesting en werkverschaffing. Iets wat Veenhuizen en Amsterdam aan elkaar verbindt is dat armenzorg altijd samen ging met een grote mate van controle en vrijheidsbeperking voor de armen. Het verhaal gaat door tot haar opa en oma die het begin van de verzorgingsstaat hebben meegemaakt. Het feit dat ze gekozen heeft haar familiegeschiedenis te verweven met de geschiedenis van paupers in Nederland maakt dit een heel erg persoonlijk verhaal. Dat hielp mij als lezer om me in te leven in het verhaal, ondanks dat het boek ook heel veel feitelijke informatie geeft.

De combinatie van onderzoeksjournalistiek gecombineerd met een persoonlijke familiegeschiedenis in een verhalende schrijfstijl maakt dit boek zo krachtig. Dit maakt het boek erg toegankelijk, zeker voor mensen die, zoals ik, erg weinig weten over de Nederlandse geschiedenis. Dat maakt dit boek ook erg interessant voor niet-historici. Het boek is niet begonnen als geschiedenis over Veenhuizen, maar als een zoektocht naar de herkomst van haar familie. Op een bepaalde manier is dit boek een persoonlijke vertelling van Suzanna’s zoektocht naar de oorsprong van haar familie wat erg duidelijk wanneer het boek de generaties nadert die ze zelf gekend heeft. Het feit dat het boek zo persoonlijk is, maakt het dat het waarschijnlijk niet 100% historisch accuraat is. Jansen zegt zelf al in het boek dat ze dingen heeft moeten aannemen over haar familie, zeker als het gaat om het waarom van hun acties, omdat er simpelweg geen bronnen van waren. Arme mensen laten over het algemeen weinig sporen na in de geschiedenis. Ze heeft geprobeerd er een lopend verhaal van te maken, en op sommige punten leest het boek inderdaad als een spannende roman. Ze heeft de levens van haar familie in zekere mate geromantiseerd om het een pakkend verhaal te maken. Persoonlijk kan ik haar daar wel om vergeven. Ik denk dat het helpt geschiedenis wat menselijker te maken, om het toegankelijker te maken en gemakkelijker te begrijpen hoe het leven toen was. Zeker als de doelgroep van een boek het algemeen publiek is.

Al met al is dit boek een indrukwekkende prestatie, waar heel veel informatie gegeven wordt op een meeslepende manier. Dit is des te indrukwekkender omdat het boek relatief dun is (ongeveer 250 pagina’s). Het laatste hoofdstuk, waar Jansen aanwezig is bij de opening van het gevangenismuseum in Veenhuizen, is een indrukwekkende afsluiting, omdat het erg persoonlijk is. Met een korte schets maakt ze duidelijk dat haar kijk op Veenhuizen, en de paupergeschiedenis daar, voor altijd veranderd is, en dat ze nooit meer hetzelfde naar Veenhuizen en de armenkolonie kan kijken. Misschien wil ze met die laatste schets aangeven dat ze hoopt dat het boek dat effect ook op lezers heeft gehad. Voor mij heeft dat in ieder geval gewerkt.

Brood en cake award voor een meeslepend geschiedenis boek waar iedereen wat kan leren

Suzanna Jansen, het pauperparadijs (Amstedam, 2008)

Bella bookworms 2

Bella G. Bear

Published by

Bella G. Bear

A woman teaching herself the magical art of quilting, patchwork, embroidery and other sewing-related artistry.

Leave a comment